Asbest is de verzamelnaam voor een aantal mineralen die tot de silicaten behoren. Het komt voor onder de vorm van een gesteente dat in verschillende delen van de wereld vrij in de natuur te vinden is. De delfstof werd op grote schaal ontgonnen in mijnen, onder meer in Rusland, Canada, Zuid-Afrika… Een aantal van deze landen zoals Rusland en China ontginnen en gebruiken tot op de dag van vandaag nog steeds asbest.
Het gesteente bestaat uit langwerpige vezelbundels en de vezels hebben een kristallijne structuur. Door deze structuur splitsen de vezels bij manipulatie bij voorkeur in de lengte en kunnen aanleiding geven tot kleine zeer smalle vezels die met het blote oog niet meer waarneembaar zijn. De vezels behouden een zekere lengte waardoor ze na inademing zeer (bio)persistent zijn in de longen en moeilijk afgevoerd kunnen worden.
Door vermalen van het asbestgesteente in een breker en het zeven van het materiaal wordt het zuivere vezelmateriaal bekomen voor verdere verwerking. Asbest werd reeds gebruikt in de oudheid, weliswaar op kleine schaal, bijvoorbeeld als textiel (300 AC, bij Grieken en Romeinen). Het is evenwel pas na de Tweede Wereldoorlog dat asbest op grotere schaal toegepast werd, met name tussen WOII en 1999, en dat vooral in bouwmaterialen en in industriële toepassingen, met een absoluut hoogtepunt in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Asbest heeft uitzonderlijke fysische eigenschappen en is vrijwel onverwoestbaar en onvergankelijk:
- Asbest is hittebestendig en onbrandbaar;
- De vezel heeft een hoge treksterkte en is bijgevolg geschikt als wapening in cement en andere bindmiddelen;
- Asbest heeft isolerende eigenschappen, zowel elektrisch, thermisch als akoestisch;
- De vezels zijn bestand tegen water, olie, zuren en logen;
- De vezels kunnen geweven of gesponnen worden.
Omwille van de eerder vermelde eigenschappen bleek asbest zeer geschikt voor gebruik in de vervaardiging van bouwmaterialen, filtratiematerialen en specifieke hittebestendige of brandwerende toepassingen, voornamelijk in de bouw en de industrie.
Bovendien was het een zeer goedkope grondstof die eenvoudig te ontginnen was. Vooral de soorten chrysotiel, amosiet en crocidoliet werden op industriële schaal gebruikt in onder andere heel wat bouwmaterialen en industriële toepassingen. De andere drie soorten komen in mindere mate voor in zeer specifieke toepassingen zoals mastiek en verf of als natuurlijke vervuiling in andere grondstoffen zoals bijvoorbeeld talk.
De brand in het grootwarenhuis L’Innovation te Brussel in 1967 met 251 doden en 62 gewonden, was de aanzet in België tot een reeks maatregelen om brand in publieke ruimtes te voorkomen, onder meer brandcompartimentering in (grote) gebouwen en bescherming van de stalen en betonnen gebouwstructuren met brandbestendige materialen. Asbest was uitermate geschikt voor deze doeleinden.
Algauw bleek het inademen van asbestvezels echter belangrijke gezondheidsrisico in te houden op langere termijn, onder meer een vorm van fibrose (nl. asbestose) en een aantal kankers. Om die reden werd het gebruik van asbest voor de vervaardiging van materialen en het op de markt brengen van asbestmaterialen in de meeste Westerse landen, waaronder ook België, aan banden gelegd en uiteindelijk volledig verboden eind jaren 90.
Auteur: Jan Van Bouwel