In de rechtspraak van de Raad van State van de voorbije vijftien jaar zijn niet veel voorbeelden te vinden van zaken die betrekking hebben op (de impact van) examenfraude op de deliberatie. Er is slechts één zaak, waarin de leerling een wiskundige formule op zijn hand had geschreven. De Raad van State aanvaardde dat de klassenraad deze gedraging als een vorm van examenfraude beschouwde. Het was daarbij zonder relevantie of de formule effectief gebruikt werd of kon gebruikt worden op het examen. Ook het feit dat de leerling dit niet opzettelijk deed, maar eerder uit onachtzaamheid, heeft geen gevolgen voor de vaststelling van het bestaan van examenfraude.
De examentuchtsanctie
Het schoolreglement geeft in beginsel duidelijk aan welke sancties de examentuchtoverheid kan opleggen. Vaak is dat bijvoorbeeld een 0 op de betrokken proef, opdracht of examen. Bij ernstigere examentuchtinbreuken wordt er doorverwezen naar het gewone tuchtrecht.
Evenredigheid (of proportionaliteit) is een belangrijk juridisch principe bij het opleggen van een examentuchtsanctie. Er moet dus een redelijke verhouding bestaan tussen de gepleegde inbreuk en de opgelegde sanctie.
Voorbeeld
De leerling die een formule op zijn hand had geschreven, kreeg een 0 opgelegd voor de bijkomende proef in het kader waarvan hij fraudeerde. De Raad van State vindt dit een
logische sanctie: door zijn gedrag heeft de leerling het voor de klassenraad onmogelijk gemaakt om zijn kennis en kunde op een deugdelijke wijze te toetsen. Het is niet omdat de klassenraad nog kon kiezen uit andere sancties, dat hij verplicht is om de lichtste sanctie te kiezen. De sanctie (de nul) is niet onredelijk.
De impact van examenfraude op de deliberatie
Het moeilijkste vraagstuk bij examenfraude betreft de impact van deze feiten op het deliberatieproces. Zeker als er bij een examen (of een bijkomende proef) een nulscore staat, zijn klassenraden geneigd om aan te nemen dat de leerling niet de nodige kennis en vaardigheden getoond heeft en leidt een en ander dus tot het opleggen van een B- of C-attest.
Voorbeeld
De leerling behaalde 0 op zijn bijkomende proef wiskunde wegens examenfraude. Het beroepsorgaan stelt dit gelijk aan complete onkunde van de leerling voor wiskunde en gaf een C-attest (o.m. doordat het schoolreglement aangeeft dat bij een tekort op een bijkomende proef een C-attest moet volgen). De Raad van State heeft een probleem met deze automatische analyse. De beroepsinstantie moet geval per geval haar deliberatiebevoegdheid kunnen uitoefenen, rekening houdend met de concrete omstandigheden eigen aan de zaak. Een strakke, bindende deliberatieregel zoals die in het schoolreglement staat, is niet te verzoenen met de onderwijswetgeving. De beslissing werd dan ook geschorst. In zijn nieuwe beslissing argumenteerde het beroepsorgaan dat het vak wiskunde over de hele lijn onvoldoende goed afgelegd werd door de leerling, zonder daarbij rekening te houden met de 0 op de bijkomende proef. Daar had de Raad van State an sich geen probleem mee, maar aangezien het om een laatstejaarsleerling met één jaartekort ging moest de klassenraad aan de versterkte motiveringsplicht voldoen en dat lukte hen niet.
Cruciaal is dus dat men er niet automatisch van uitgaat dat een 0 op het rapport gelijkstaat aan de complete onkunde van de leerling voor het vak in kwestie. De klassenraad zal dus nog altijd moeten nagaan of en in welke mate de leerplandoelstellingen bereikt werden.