In mindere mate heeft het te maken met de inkomenssituatie van de cliënt, bijvoorbeeld het al dan niet aanrekenen van inkomens. Ook de aanwezigheid van kinderen in het gezin speelt mee in de afwijkingen.
Indien het voorstel van de maatschappelijk werker niet wordt gevolgd, kan de beslissing van het BCSD strenger, maar ook milder zijn. Het beeld dat het BCSD strenger is dan de maatschappelijker werker klopt dus niet altijd. Zo zien we dat het BCSD soms een snellere terugbetalingstermijn oplegt of beslist tot een zwaardere sanctie en dan dus ‘strenger’ beslist.
Bij ‘mildere’ beslissingen lijkt hoorrecht een invloed te hebben. In de ruwe data vinden we meerdere keren dat de aanwezigheid en/of het verhaal van de cliënt als effect had dat een beslissing ‘milder’ werd. Onze inschatting is dat tijdens het hoorrecht de houding van de cliënt een belangrijke rol speelt. Cliënten die eisend zijn, maken wellicht minder kans op een gunstige beslissing. Een advocaat meebrengen naar het hoorrecht is dan wel een wettelijke mogelijkheid, maar werkt in de praktijk wellicht vaak averechts. En om het met een boutade te zeggen: tranen helpen. De invloed van de aanwezigheid van de cliënt is een thema dat we zullen meenemen in de gesprekken die we plannen.
We zien ook sporen van afwijkende beslissingen op basis van wat Koen Hermans (verwijzing naar doctoraat) de ‘argumenten van de straat’ noemde. We lezen in de data volgend citaat: ‘(Er wordt afgeweken) omdat de comitéleden via via nog andere info hebben (in een kleine gemeente is er veel geweten over de inwoners)’. Hermans stelde in 2005 al vast dat leden van het BCSD in het bekijken van de werkbereidheid ‘morele oordelen over leeftijd, kinderlast en medische en sociale problemen’ (Hermans, 2005: 161) de overhand nemen. De ‘argumenten van de straat’ kunnen daar vervolgens doorfietsen en een toevoeging maken aan de werkbereidheidstest.
‘Wanneer een raadslid meer weet over de cliënt en dan meer bepaald over het verrichten van zwartwerk of over de medische geschiktheid, dan kan de beslissing over de toekenning van het bestaansminimum door het beslissingsorgaan uitgesteld worden’ (Hermans, 2005: 162). We kunnen ons hier afvragen of we in dat kader moeten zorgen voor een versnelde invoering van geanonimiseerde dossiers. Een praktijk die op een aantal plaatsen al in voege is.