De sociale woonwijk van vandaag is niet die van gisteren. Wat zijn de belangrijkste evoluties in 100 jaar sociaal wonen?
Pascal: “Al in 1904 werd in Gent de eerste sociale huisvestingsmaatschappij opgericht. Maar als je het in de long run bekijkt, zie ik de start van onze sociale huisvesting in 1919. In de jaren 20 werden de eerste tuinwijken gebouwd. Het basisidee van gezinswoningen met de nadruk op collectiviteit en gemeenschapsvoorzieningen sloeg meteen aan. Zelfs al ging het slechts om een korte piek, de tuinwijken laten ook een mooie erfenis na. Door de combinatie tussen compact wonen en groen zijn ze bij renovatie nog altijd gewenste woningen.
Na de oorlog brak met de wederopbouwproblematiek een tweede belangrijke architecturale en stedenbouwkundige periode aan: de modernistische hoogbouw. Denk aan projecten als Luchtbal, Nieuw Gent, Sledderlo … Wijken die gebouwd zijn volgens de principes van de modernistische stedenbouw. Buiten de stad kreeg je een vrij klassieke huisvesting. Helaas sloot die niet echt aan bij de bestaande bebouwing, met veel geïsoleerde woonwijken als gevolg.
Na de economische crisis eind jaren 70, begin jaren 80 stuikte ook de productie van sociale woningen in elkaar. Ruimtelijke planners en stedenbouwkundigen uitten in die periode steeds meer kritiek op de toegepaste bouwprincipes. Sindsdien schoof sociale huisvesting op naar inbreidingsbouw. Stap voor stap zijn er recent evoluties naar kleinschaligheid.”
Waar staan we op dit moment?
Pascal: “De sector functioneert zeker beter dan eind 20ste eeuw, maar sociale huisvesting heeft in ons land weinig vrienden. Zeker niet als je dat vergelijkt met het buitenland. Sociale huurwoningen zullen op dit ogenblik een marktaandeel van ongeveer 6 à 7% hebben. In Nederland bijvoorbeeld is dat nog 40%. Ons woonmodel is opgebouwd rond eigen woningbezit en sociale huisvesting wordt gezien als een aanvullende formule voor huisvestingsproblemen.”
Na de eeuwwisseling kent de sector wat mij betreft een kwalitatieve revival. Helaas zit de perceptie verkeerd. Zelfs al zijn er op management- en PR-vlak de laatste jaren flinke stappen gezet, toch sleept de sector dat moeilijke verleden met zich mee. De sociale hoogbouw en het gebrek aan renovatie in bepaalde wijken blijft het imago parten spelen. Zo krijg je een spanningsveld tussen enerzijds een heel goed ‘product’ en anderzijds de problematiek van het verleden.”
Ziet u dat beeld snel veranderen?
Pascal: “Vandaag staat sociale huisvesting voor de bouw van goede wijken, doet ze mee aan de duurzaamheidsgedachte, bouwt ze doorgaans op de juiste plaatsen en is ze een buffer tegen armoede. Dat is ook het doel. Maar de diversiteit van de populatie en haar problematiek is nog toegenomen: meer ouderen, meer alleenstaanden, meer mensen met een migratie- of vluchtelingenachtergrond, meer mensen die doorstromen in het kader van de maatschappelijke zorg.
Ondanks alle goede initiatieven is de kloof tussen sociale huurders en de rest van de samenleving toegenomen. Hun woonprobleem is opgelost, maar daarom nog niet de andere problemen waarmee ze eventueel worstelen. De maatschappijen zijn niet uitgerust om die cluster van sociale problemen te managen. Dat is niet hun schuld, dat ligt aan het beleid. Meer middelen voor die ondersteuning zijn nodig. Maar Welzijn en Wonen wijzen daarbij naar elkaar.”
Wat zijn op korte termijn de belangrijkste trends voor sociale woonwijken?
Pascal: “Ik ben heel benieuwd naar hoe zwaar de veranderde wetgeving naar tijdelijke huurcontracten zal doorwegen. Voor 2017 kon je als sociale huurder zelfs met stijgende inkomsten in je woning blijven. Logisch dat mensen dat ook deden: het zijn goede woningen. Met een contract van negen jaar bestaat nu het risico dat deze huurders, die de wijken dragen, moeten doorstromen. De concentratie aan armoede zie ik zo nog toenemen. De eerste effecten zullen we pas over een paar jaar zien, maar sociale huisvestingsmaatschappijen zullen zich sowieso moeten aanpassen: zowel hun sociaal als financieel kapitaal zal slinken.”